Over de boer, zijn oudste zoon en de legitieme
In Overijssel en Oostelijk Gelderland, met name in Twente en de Achterhoek is, bij de vererving van agrarische (familie)bedrijven, tot op de dag van vandaag sprake toepassing van een bijzonder gewoonterecht. Dit gewoonterecht wijkt af van de regels van het reguliere erfrecht. Volgens dit gewoonterecht moet de oudste zoon de boerderij verkrijgen. De andere kinderen nemen genoegen met minder dan hen volgens de wet toekomt. Dit heet het ‘blijversrecht’.
Op een vakdag voor erfrechtprofessionals vertelde prof. mr. Jeroen Rheinfeld – bijzonder hoogleraar agrarisch recht en vennoot bij FBN juristen – over dit blijversrecht en het spanningsveld met de wettelijke regelingen. Dit artikel geeft een overzicht hiervan voor de ‘gewone’ lezer. Voor degenen met (juridische) interesse hier meer over te lezen is zijn gehele bijdrage ook als pdf te downloaden.
Wat is het blijversrecht?
Het blijversrecht is een eeuwenoud gewoonterecht met een Saksische oorsprong. In de agrarische families gold (en geldt) de gewoonte dat de boerderij overgenomen wordt door de oudste zoon. Deze bedrijfsopvolger die het volledige landbouwbedrijf van zijn ouders onder de gunstige financiële voorwaarden verkreeg heette ook wel ‘blijver’. Zo kon de boerderij in zijn geheel in stand blijven. In ruil hiervoor moest de blijver voor zijn (groot)ouders zorgen, tot aan hun dood. Er was en is immers geen pensioen voor de agrariër, het bedrijf was de bron van bestaan van de familie. De ouders kregen dus (levenslang) kost en inwoning.
Naast de ouders werden ook de andere, niet-opvolgende kinderen niet vergeten. Zij kregen immers traditioneel weinig of niets. De blijver moest aan zijn (in het verleden vaak ongetrouwde) broers en zussen een ‘hoeskommen’ verschaffen tot ze een jaar of dertig waren. Soms moest hij zelfs een bruidskoe, (linnen)uitzet of een (klein) bedrag in contanten aan ze meegeven als ze gingen trouwen.
In de loop der jaren heeft het blijversrecht zich in zoverre ontwikkeld dat de nadruk steeds meer is komen te liggen op uitbetaling van de niet-opvolgende broers en zussen in geld. De bruidskoe is dus gaandeweg vervangen door het spaarvarken.
Het blijversrecht en de wet
Dat spaarvarken voor de andere kinderen is wel fors kleiner dan hun erfdeel geweest zou zijn bij een overname tegen marktwaarde. En ook kleiner dan hun legitieme portie: het minimum waar kinderen recht op hebben bij overlijden van hun ouders. In Overijssel en Gelderland lijkt het gewoonterecht binnen de agrarische familiebedrijven echter het reguliere erfrecht opzij te zetten. Je zou kunnen spreken van een ‘afwijkend rechtsbesef’.
Hoe werkt dat dan?
Vaak werd de bedrijfsopvolging binnen de agrarische familie al bij leven geregeld. De overige, onderbedeelde kinderen deden dan via een zogeheten ‘morele verklaring’ afstand van hun rechten op de legitieme portie. De vraag is of dat wel mag (en mocht). De wet zegt namelijk
De morele verklaring in de praktijk
De praktische uitwerking van het blijversrecht vindt plaats op het notariskantoor: daar wordt de agrarische bedrijfsopvolging vastgelegd. De niet-opvolgende kinderen tekenen nog steeds een ‘morele verklaring’. In deze verklaring verklaren zij dat zij kennis hebben genomen van de regelingen die ouders hebben getroffen om te bereiken dat het ouderlijk landbouwbedrijf kan worden voortgezet door zijn of haar broer. Ook verklaren ze daarbij de getroffen regeling niet te zullen aantasten (lees: geen beroep te zullen doen op hun legitieme portie).
In ruil voor het tekenen van de morele verklaring (in de agrarische wandelgangen ook wel ’aftekenverklaring’) ontvangen de broers en zussen een bedrag in geld. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van diverse factoren, zoals de grootte van de boerderij en de omvang van het eventuele overige vermogen bij de bedrijfsopvolger. Vrijwel altijd zal het ontvangen bedrag (fors) beneden de omvang van de legitieme portie van het betreffende kind liggen.
Dit aftekenen en dus het afzien van recht op de legitieme is een begrip geworden binnen de agrarische familiebedrijven in Twente en de Achterhoek. De notarissen moeten tegelijkertijd rekening houden met het verbod dat in de wet is opgenomen: de vastlegging dat iemand geen beroep gaat doen op zijn of haar legitieme is ongeldig. Daarom hanteren zij de richtlijn om in de morele verklaringen ook op te nemen dat dat afzien van de legitieme juridisch geen enkele betekenis heeft – en dat de ondertekenaar daar ook van op de hoogte is. Op deze manier moet het voor de niet-opvolgende kinderen volledig duidelijk zijn dat de morele verklaring weinig juridische waarde heeft.
Dit ligt in Duitsland trouwens anders. Hier bestaat in bepaalde regio’s (deels grenzend aan Twente en de Achterhoek) een vergelijkbaar gewoonterecht – ook met Saksische oorsprong: het Anerbenrecht. Dit Anerbenrecht is wél in de wet vastgelegd: je mag een ‘Erbverzichtsvertrag’ tekenen. Dat is een overeenkosmt tussen de erflater (de ouders) en de niet-overnemende kinderen. De kinderen doen daarin afstand van hun erfdeel.
De morele verklaring is dus in Nederland (grotendeels) niet rechtsgeldig. Toch is het systeem van het blijversrecht anno 2020 in de regio’s waar het speelt nog steeds springlevend en wordt er nog dikwijls ‘afgetekend’. Daar is niets mis mee, zolang het aftekenen gepaard gaat met goede uitleg. In het uiterste geval kan het niet-opvolgende kind, ook na het aftekenen, alsnog een beroep doen op zijn of haar legitieme portie. Er ontstaat dan voor dit kind enkel een moreel probleem. De familiaire werkelijkheid, met een eigen dynamiek en gewoontes, speelt hier een belangrijke rol en lijkt een natuurlijke rem te zijn op het beroep op de legitieme portie.
Het blijversrecht blijft van belang
Het blijversrecht is, ook volgens de huidige normen, geen curiositeit of folklore, maar (lokale) realiteit. Vragen over de verhouding tussen dit gewoonterecht en de wet blijven ook actueel – zolang dat verbod blijft gelden.
Notarissen zullen dus goede kennis moeten hebben op dit bijzondere agrarisch-erfrechtelijke terrein én goede voorlichting hierover geven. Zowel aan de blijver als aan de overige (wijkende) kinderen.
Hoewel er voor het blijversrecht dus geen wettelijke regeling is, zijn sommige gedachten en principes uit het blijversrecht wel terug te vinden in de erfrechtelijke en fiscale regelgeving. Zo is het (onder bepaalde voorwaarden) mogelijk om het bedrijf uit de nalatenschap over te kunnen nemen tegen een lonende exploitatiewaarde en de broers en zussen in termijnen uit te betalen. Dit maakt een soepele opvolging van agrarische familiebedrijven – ook buiten Twente en de Achterhoek – een stuk makkelijker.