Niet in de erfenis, wél erfbelasting
Basis van de erfbelasting is dat verkrijgers van nalatenschappen belasting betalen over hun erfenis. Erfbelasting dus. Heel soms moet een erfgenaam óók erfbelasting betalen over iets dat niet in de nalatenschap valt. Hij erft het niet, maar moet er toch over betalen. Dit speelt bij een zogenaamd Afgezonderd Particulier Vermogen.
In juli 2020 deed de rechtbank Den Haag een uitspraak over zo’n situatie. De zoon van de overleden moeder moest erfbelasting betalen over het vermogen van een stichting die zijn moeder had opgericht. Hoe zat dat?
De situatie
Moeder heeft in de jaren ’90 een stichting opgericht. De stichting heeft als doel het bevorderen van onderwijs in moderne talen en interculturele uitwisseling. In de loop van de jaren ’90 koopt de stichting 4 panden in Den Haag.
In 2013 overlijdt moeder. Haar zoon Z is haar enig erfgenaam. Hij is ook bestuurder van de stichting. Volgens de fiscus moet het vermogen van de stichting bij het vermogen van moeder geteld worden voor de bepaling van de erfbelasting. Z is het daarmee niet eens en stapt naar de rechter.
De achterliggende regel
Sinds 2010 geldt zowel voor de inkomstenbelasting als voor de successiewet (erf- en schenkbelasting) een regeling over afgezonderd particulier vermogen (APV). Deze regeling is ingevoerd om ontwijking van belasting over ‘zwevend vermogen’ te voorkomen, bijvoorbeeld over vermogen dat in stichtingen of trusts is ondergebracht. Omdat het in deze zaak om een stichting gaat, nemen we een stichting als voorbeeld, maar de regeling geldt ook voor andere rechtsvormen.
De regeling komt erop neer dat het vermogen van het ‘afgezonderde particuliere vermogen’ (een APV, hier de stichting) wordt gezien als vermogen van degene die het vermogen heeft ingebracht in die stichting (de inbrenger). Bij het overlijden van de inbrenger wordt dit vermogen geacht onderdeel te zijn van de nalatenschap en daarom meegenomen in de heffing van erfbelasting. Civielrechtelijk (het recht dat verhoudingen tussen personen bepaalt) is de stichting ‘van niemand’ – het vermogen zweeft. Het valt niet in de nalatenschap, het testament van de overledene geldt niet voor de stichting. Fiscaal gezien valt het vermogen dus wél in de nalatenschap. Dit wordt daarom ook wel een ‘fictiebepaling’ genoemd (het is niet echt zo, maar voor toepassing van de successiewet wel).
Deze regeling geldt als het vermogen ‘meer dan bijkomstig een particulier belang’ dient. En niet als de stichting bijvoorbeeld certificaten heeft uitgegeven, waardoor de eigenaar van die certificaten recht heeft op de waarde van het vermogen (zoals bij een Stichting Administratiekantoor, een ‘Stak’).
Dat ‘meer dan bijkomstig particulier belang’ wil zeggen dat een beperkte groep individuen – vaak een familie – voordeel trekt uit het vermogen van de stichting, voor meer dan een heel klein percentage van het vermogen. Als een stichting hoofdzakelijk een goed doel dient (zoals bij een ANBI, een algemeen nut beogende instelling), dan geldt deze regeling niet.
Wat vond de rechtbank?
De rechtbank heeft de feitelijke situatie onderzocht en constateerde dat hier wél sprake was van een APV, en dat het vermogen van de stichting bij de nalatenschap moest worden opgeteld voor de heffing van erfbelasting. Dit zat ‘m in een aantal aspecten:
- Doel: de stichting ontplooide al langere tijd geen activiteiten meer in het kader van het doel van de stichting. De enige activiteit was nog het beheer van de 4 panden.
- Zeggenschap: op de datum van het overlijden van moeder, was de zoon bestuurslid van de stichting. De kleinzoon (zoon van Z) was voorzitter en penningmeester. Het andere bestuurslid was een andere stichting, met als voorzitter moeder zelf. Kortom: de zeggenschap over de stichting lag bij bij familieleden van moeder (en moeder zelf).
- Bevoordeling van familieleden: de panden werden verhuurd aan familieleden, tegen prijzen die lager waren dan marktprijzen. Die familieleden profiteerden dus van een voordeel.
- Afgezonderd vermogen: de panden zijn weliswaar allemaal gekocht door de stichting, maar als alle gerelateerde betalingen ook bekeken werden, heeft moeder eigenlijk een deel geschonken aan de stichting. Dat heeft zij dus uit haar privé vermogen gehaald en afgezonderd in de stichting. De koopsom die zij van de stichting ontving voor een van de panden had zij bijvoorbeeld een paar weken eerder op rekening van de stichting gestort.
- Onderdeel van het vermogen van moeder: er liepen allerlei dwarsverbanden tussen de vermogenssituaties van de stichting en van moeder. Zo was er een hypotheek op een pand van de stichting waar moeder privé borg voor stond en moeder heeft verschillende keren de rente op de hypothecaire schuld van de stichting in haar eigen aangifte inkomstenbelasting afgetrokken.
Conclusie
De zoon moet ook erfbelasting betalen over de waarde van de bezittingen en schulden van de stichting. Gezien de omstandigheden in lijn met de gedachte achter de wetgeving, hoewel er ook nog wel discussie over te voeren valt of de uitspraak helemaal terecht is.
Of moeder en zoon geadviseerd werden op fiscaal gebied, zegt het verhaal niet. Wel maakt dit duidelijk dat het inschakelen van een gespecialiseerd estate planner belangrijk is, niet alleen bij het maken van een nalatenschapsplanning, maar ook tijdens de uitvoering daarvan in de loop der jaren. Wetten wijzigen regelmatig, net als de feiten en omstandigheden.
Rechtbank Den Haag, 17 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7103